‘Het is toch wat. Die jeugd van tegenwoordig die de hele dag op hun telefoon zit.’ Als ik het zeg, kijkt een echtpaar van ergens in de vijftig op van hun mobieltje en begint keihard te lachen. Ik zet de borden op hun tafel neer, wens ze een ‘smakelijk eten’ en ga dan weer op weg terwijl ik ze hoor praten over hoe erg het eigenlijk is.

Met ‘het’, doel ik in dit geval op de mobiele tsunami die in de afgelopen decennia over ons heen is gespoeld. Als ik mijn collega even aandoe en we samen een blik op de serre werpen, zien we de schade die het inmiddels heeft aangericht.

Van de zestien tafels die gevuld zijn, tellen we slechts één tafel waar niemand van de aanwezige gasten een telefoon in zijn of haar hand heeft. Op de overige tafels zit minstens een en soms zelfs meerdere mensen met het hoofd gebogen naar een beeldscherm te turen. Ze zijn geen onderdeel van het gesprek, geen onderdeel van de wereld om zich heen.

Het zou reden moeten zijn voor op z’n minst (mobiele) alarmfase nummer 1, maar we zijn het kennelijk zo gewend geraakt dat we het maar weglachen. Het feit dat we werkelijk ieder mogelijk moment de realiteit ontvluchten en wegduiken in een digitale werkelijkheid.

Iedere schaamte voorbij door in het gezelschap van familie, vrienden en kennissen aan tafel in een restaurant eigenlijk gewoon een denkbeeldige middelvinger op te steken en te zeggen: ‘fuck you, jullie zijn niet interessant genoeg.’

En het allerergste is nog dat ik er zelf net zo hard aan meedoe. Schaamteloos…

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *